SAARLOOSWOLFHOND (afkorting swh)
Land van Oorsprong: Nederland
Land van Oorsprong: Nederland
BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN HET RAS
Leendert Saarloos (1884-1969) hield van de natuur en van honden. Hij vond honden echter te huiselijk geworden. Als liefhebber van de Duitse Herder wilde hij in dit ras de natuurlijke eigenschappen terugfokken, zodat er een betere werkhond zou ontstaan. De Duitse herder reu van het klassieke Pruisische type Gerard van de Fransenum kruiste hij met Fleur, een wolvin afkomstig uit de Siberische tak van de Europese types (1932). Terugparingen op de vader verschaften hem een basispopulatie kwartwolven. Hierna volgde een periode in de experimentele sfeer. Strenge selectie deed een nieuw ras ontstaan: de 'Europeesche wolfhond', waaraan geschiktheid als blindengeleider werd toegedicht. Stamvader Gerard deed toen nog zijn invloed gelden, maar een vergrote inbreng van de wolf maakte dit ras steeds minder geschikt als werkhond, dus ook als geleidehond.
De erfenis van Leendert Saarloos was geen werkhond, maar een hond met een vleugje natuur dat zijn erkenning kreeg in 1975 als ras. Ook toen werd de naam Saarlooswolfhond gegeven, als eerbetoon aan zijn stichter.
Sindsdien behartigt de Nederlandse Vereniging van Saarlooswolfhonden de belangen van het ras onder andere door de onderhevige standaard. In de loop van de jaren zijn er verschillende rasverenigingen en groeperingen ontstaan die uit liefde voor de Saarlooswolfhond het belang van het ras vooropstellen.
KARAKTER
Saarlooswolfhonden zijn zeer levendige honden, overstromend van energie, met een trots en onafhankelijk karakter. Ze gehoorzamen uit eigen vrije wil en zijn niet slaafs.
Ze zijn sterk op hun groep mensen of honden in hun roedel/huishouden gericht en zoeken hier echt veiligheid in. Ook verlangen ze duidelijke leiding van hun baas. Daar is het een hond met een vleugje wolf voor.
Zijn ze in een groep bij elkaar (bijvoorbeeld op een wandeling) en is de rangorde bepaald, dan valt op hoe rustig en vriendelijk de dieren met elkaar omgaan, en wat een nauw contact ook de reuen met elkaar onderhouden. Vreemde honden moeten zich dan ook aanpassen, eerst wordt de rangorde bepaald bij nieuwkomers. Daarna gaan ze in goede harmonie samen verder.
Wolfhonden hebben een grote vrijheidsdrang. Als ze tegen hun wil opgesloten zijn kunnen het ware uitbrekers worden. Ze kunnen prima klimmen, graven en dingen kapot bijten. De wolfhond moet dan ook van pup af aan goed begeleid worden in het alleen in een afgesloten ruimte vertoeven, zoals alleen thuis blijven en aan een bench of kennel wennen. Iedereen heeft tenslotte momenten dat hij zijn geliefde viervoeter niet om zich heen kan gebruiken. Elke persoon heeft tenslotte toch zijn verplichtingen waar de hond niet bij kan zijn, ook al hebben we het over boodschappen doen. Wordt dit niet goed aangeleerd, dan kan de wolfhond een ware ‘sloper’ worden. Vaak ontstaat dit gedrag uit angst. De wolfhond doet zijn slopende gedrag om zichzelf af te lijden als hij alleen gelaten wordt.
De meeste wolfhonden blaffen weinig tot niet. Hooguit laten ze in een alarm situatie een ‘woef’ horen. Wolven doen dit ook. Ze zijn dus wel waaks maar op een andere manier dan de klassieke hond. Ze hebben geen aanvalsdrift, ze waarschuwen alleen. Ze vinden het vaak erg irritant als ‘normale’ honden maar blijven blaffen, en vaak zien wij dat ze deze dan ook corrigeren om hun muil te houden. Ze brengen de roedel in gevaar in plaats van in veiligheid!
Wolfhonden hebben zeer scherpe zintuigen, en gebruiken deze ook allemaal. Ze reageren zeer sterk op indrukken, waar een normale hond iets zeer snel gewoon vindt heeft de wolfhond meer socialisatie nodig in de tegenwoordige drukke wereld. Dit wordt bereikt door de socialisatie zeer snel te laten beginnen. Zelfs zodra de oren en ogen open gaan kunnen we de pups al wennen aan ‘normale’ dagelijkse gebruiken zoals de radio, stofzuiger enz… Hier ligt voor de fokker een zeer belangrijke taak, want ontstaat er in het nest al achterstand in socialisatie, dan haal je dit met een wolfhond maar heel moeilijk in. Een goede sociale start is dus voor een wolfhond erg belangrijk.
De wolfhond is vaak ook erg gevoelig voor autorijden, en wordt snel wagenziek. Ook veel volwassen wolfhonden hebben hier last van. Hier geldt ook weer een goed begin en begeleiding maakt veel uit.
Er zijn wolfhonden die van het begrip zindelijkheid een ander idee hebben. Vaak duurt het wat langer om de pup zindelijk te maken. Als je hier een half jaar voor uittrekt, is alle tijd dat het hiervoor met veel geduld en toewijding lukt mooi meegenomen. Verder wil het toch nog al eens gebeuren dat de wolfhond zijn geurvlag uitzet op momenten dat u dat absoluut niet kunt gebruiken. Zoals op visite gaan leuk moet zijn, maar met zo een schatje bij u, moet u rekening houden met een minder leuke gewoonte van de wolfhond, zijn poot oplichten, of gewoon zijn behoefte doen voor de visite.
Wolfhonden, vooral die in een groep gehouden worden, kennen partner trouw. De teven accepteren niet iedere reu als partner. Ook de reuen kunnen gebonden zijn aan een teef.
De teven zijn over het algemeen maar één keer per jaar loops, maar dit kan zich dan opsplitsen in een zogenaamd “voorloopsheid”, gevolgd door de echte loopsheid.
Dit houdt in dat men denkt dat de teef goed loops is, dit kan zelfs enkele weken duren, maar zij wordt niet dekrijp en niet aantrekkelijk voor de reuen. Dan kan het gebeuren dat de loopsheid stopt, en dan na enkele dagen, weken of zelfs maanden weer opnieuw begint, maar dit keer heftiger, waarbij de teef dan wel dekrijp wordt. De totale loopsheid periode kan dus wel eens ongeveer zes weken duren. Zelfs de dierenartsen staan vaak voor een raadsel, en hebben hier vaak nog nooit van gehoord.
Ook kan het gebeuren dat een wolfhond pas loops wordt als zij al een jaar of drie oud is. Dit gebeurd vaak als de honden in een roedel gehouden worden, en de jongste teef laag in rangorde is. Waarom zou je dan loops worden, als rangonderste mag je eigenlijk toch niet gedekt worden. Dit zijn tenslotte de roedelregels waar deze oerhond toch nog nauw aan verwant is.
Verder kan de loopse teef wel het een en ander aan gedragsverandering laten zien. Ze wordt vaak dominanter, gaat op meerdere plaatsen urineren, met vaak zelfs de poot omhoog, net als de reu.
Ook de teef zet dan duidelijk haar geurvlaggen uit. Als er meerdere teven zijn ontstaan op deze momenten, als de baas niet duidelijk maakt wie de leiding heeft, de rangorde problemen. Indien dit gebeurd is het niet gemakkelijk dit weer op te lossen. Menig wolfhonden eigenaar heeft één van zijn geliefde teven weg moeten doen omdat de dames elkaar niet meer konden verdragen.
Wolfhonden laten zich erg sterk leiden door hun instincten. Ze kunnen prima jagen, en gebruiken hiervoor al hun zintuigen. Zo kun je de wolfhond ineens strak zien staan in het veld, en met zijn kop zien draaien om het geluid dat van beneden komt goed te kunnen traceren, om dan ineens met vier poten tegelijk op een muis of insect te springen. Maar het kan ook anders, je ziet ze inschatten of ze het konijn, de fazant, of zelfs het hert kunnen pakken. Er wordt geen energie verspild als ze denken het niet te kunnen halen. Maar als ze de kans krijgen kunnen ze prima in groepsverband op een prooi jagen. Een prachtig zicht, maar wel verboden! Laten we daar duidelijk in zijn. Zorg dat uw wolfhond niet de kans krijgt.
Het opvoeden van een wolfhond tot een aangepaste huisgenoot gaat niet altijd even gemakkelijk. Hij of zij vraagt veel geduld en inzicht in de hondentaal van de baas. Zij vragen duidelijke, maar ook eerlijke begeleiding. Met hardheid bereik je niets bij een wolfhond. Dit geeft alleen maar onzekerheid - en angstreacties. Dat is toch niet echt de bedoeling lijkt ons. Eigenlijk is de wolfhond heel erg slim, en dat moeten we in goede banen zien te leiden. Je bereikt het meeste met positieve beloning, en het negeren van verkeerd gedrag. Door hem af te leiden kun je negatief gedrag vaak om laten slaan naar iets wat gewenst is.
Als u niet in de buurt bent zorg dan dat de wolfhond op een veilige plaats is waar hij niets negatiefs kan uithalen. Zorg dat hij iets lekkers te kauwen heeft. Voorkomen is beter dan genezen.
ALGEMENE VERSCHIJNING
De SWH is een krachtig gebouwde hond. Zijn uiterlijk, lichaamsbouw, gangwerk en beharing doen denken aan die van de wolf. Hij is harmonieus gebouwd en heeft lange benen, zonder de indruk te wekken van hoogbenigheid. Reuen en teven moeten in allure duidelijk hun sekse doen blijken.
De SWH is een krachtig gebouwde hond. Zijn uiterlijk, lichaamsbouw, gangwerk en beharing doen denken aan die van de wolf. Hij is harmonieus gebouwd en heeft lange benen, zonder de indruk te wekken van hoogbenigheid. Reuen en teven moeten in allure duidelijk hun sekse doen blijken.
GEBRUIK
De SWH is niet gefokt voor een specifiek gebruik maar heeft de eigenschappen in zich om een trouwe en betrouwbare gezelschapshond of huishond te worden.
Vele SWH bleken in het verleden over goede eigenschappen te beschikken voor het werk als blindengeleidehond. Echter vanwege het steeds drukker wordende verkeer is reeds in het begin van de jaren zeventig besloten te stoppen met het opleiden van SWH voor dit werk en dit over te laten aan de school voor blindengeleidehonden, die daartoe zeer selectief fokt en africht.
Omdat er op deze eigenschappen niet langer wordt gefokt, is de SWH geen gebruikshond meer. Hij is geworden tot wat hij is: een ideale huishond, een grote kindervriend, zeer aanhankelijk en volkomen betrouwbaar.
Bewaking en africhting: De lettergreep wolf in zijn naam doet bij velen de mening post vatten, dat dit garant staat voor felheid.
Niets is minder waar. De SWH mist de aanvalsdrift, deze wordt dominant overheerst door zijn gereserveerdheid en de wolfseigen vluchtdrift. Deze maken hem absoluut ongeschikt voor bewaking en bepaalde soorten van africhting die een zekere mate van agressie vereisen.
De SWH zal zijn baas op zijn eigen, stille wijze zelden blaffend - onraad melden.
Zijn plaats in de roedelrangorde bepaalt, dat zijn baas als sterkste, als alfa, zal optreden.
HOOFD
Het hoofd moet een wolfachtige indruk maken en van grootte in harmonie zijn met het lichaam. Van boven en van opzij gezien moet het hoofd wigvormig zijn.
De schedel toont vlak en breed, maar ten opzichte van de breedte moet gewaakt worden voor overdrijving, omdat dit de typische wigvorm verstoort. De achterhoofdsknobbel mag niet opvallen. De overgang van de krachtige snuit (neusrug) naar de schedel toont een lichte stop. De brug van de neus is recht en gaat over in een goed gepigmenteerde neusspiegel. De boven- en onderkaak zijn sterk en bevatten een wit, krachtig ontwikkeld en compleet gebit, dat scharend tot zeer krap scharend is. De lippen sluiten goed aan. De bovenkaak en de schedel verhouden zich in een lengte van een op een, waarbij de bovenkaak zich beslist niet grof mag tonen in vergelijking met de schedel: een te grove voorsnuit ontsiert de typisch wolfachtige wigvorm. De onderkaak mag niet opvallend zijn. Zeer kenmerkend is de belijning van de voorsnuit naar een goed ontwikkeld jukbeenboog. Samen met de juiste vorm en plaatsing van het oog in de schedel draagt deze sterk bij aan de wolfachtige verschijning. De oogkas mag niet uitgesproken zijn en de wenkbrauw dient in een vloeiende lijn over te gaan in de schedel.
OGEN
De ogen zijn bij voorkeur geel van kleur en amandelvormig. De ogen zijn enigszins schuin geplaatst, niet puilend of rond, gevat in goed aansluitende oogleden. De uitdrukking van de ogen is oplettend, wel gereserveerd, doch zonder angst. Het oog is een zeer rastypisch kenmerk, dat de gewenste wolfachtige verschijningsvorm benadrukt. De goede expressie wordt daarom alleen verkregen door de aanwezigheid van een licht oog. Er dient veel waarde te worden gehecht aan kleur, vorm en juiste plaatsing in de schedel. Aan te raden valt de expressie van het oog op afstand te beoordelen. Bij een door de SWH ongewenste benadering kunnen namelijk door aanpassing aan emoties de pupillen zich tijdelijk verwijden, wat de expressie van het oog schaadt.
Zoals hierboven vermeld is de gewenste oogkleur geel, maar bij het ouder wordende dier mag deze zich donkerder kleuren. Echter de oorspronkelijke aanleg voor geel dient herkenbaar te blijven.
Een in aanleg bruine oogkleur is minder gewenst.
De oogkas gaat in een vloeiende lijn in de schedel over: een te geprononceerde oogkas, geaccentueerd door de wenkbrauw samen met teveel stop, is ongewenst.
OREN
De oren zijn middelgroot en vlezig. Het oor is driehoekig van vorm, heeft een afgeronde top en is van binnen behaard. De basis (ooraanzet) ligt op ooghoogte.
De oren zijn zeer beweeglijk en geven uitdrukking aan stemmingen en emoties van de hond. Waar zomer- en wintervacht een visueel andere indruk wekken, vraagt de beoordeling van de grootte en de plaatsing van het oor enige aandacht.
Storend en ongewenst zijn te spitse en te hoog aangezette oren.
Te wijd uitstaande oren ontsieren het hoofd en zijn typische verschijningsvorm zijn daarom minder gewenst.
HALS
De hals toont droog en is goed gespierd. De hals gaat in een zeer vloeiende lijn over in de romp. De hals kan vooral in de wintervacht gesierd worden met een fraaie kraag. De lijn van keel naar borst heeft een vloeiend verloop.
De keelhuid is minimaal en niet opvallend. Het is kenmerkend voor de SWH dat hoofd en hals in ontspannen draf bijna horizontaal worden gedragen. Bij een aangelijnde SWH wordt deze typische drafhouding tijdens het showen veelal verstoord.
ROMP
De SWH is langer dan hoog. De rug is recht en sterk. De ribben zijn normaal gewelfd. De vloeiende borstbelijning reikt tot maximaal de elleboog. Borst en ruimte tussen de voorbenen tonen matig breed in vooraanzicht. De buiklijn is stak met een licht opgetrokken lijn. Er moet gewaakt worden voor te veel massa van de borst, want dit verstoord de typische belijning, welke deze de statige draver kenmerkt. Het silhouet is eerder rank en zeer wolfachtig.
STAART
De staart is breed aangezet en welig behaard. De staart reikt minimaal tot aan de sprong. De staart lijkt wat lager aangezet, veelal geaccentueerd door een lichte dip bij de aanzet. De staart wordt (licht) sabelvormig tot bijna recht gedragen. In actie of draf mag de staart hoger gedragen wordt.
VOORHAND
Het schouderblad is voldoende lang en breed ontwikkeld. Het ligt onder een hoek van ongeveer dertig graden ten opzichte van de verticale loodlijn, een normale, doch niet overdreven hoeking. De opperarm is in lengte evenredig aan die van het schouderblad en vormt met het schouderblad een normale, doch niet overdreven hoeking. De voorbenen zijn recht en goed gespierd. De botstructuur is ovaal van vorm en is niet grof: de benen tonen in verhouding tot het lichaam eerder een zekere rankheid. De ellebogen sluiten goed - niet geknepen - aan. Als gevolg van de ribwelving en van de juiste ligging van schouderbladopperarm toont de ruimte tussen de voorbenen zich als matig wijd. De voeten (type hazenvoet), goed gespierd, gekromd en voorzien van stevig ontwikkelde voetzolen, zorgen samen met de sterke pols en met de matig schuin geplaatste middenvoet voor een goede schokopvang. In stand is een licht buitenwaartse plaatsing toegestaan.
ACHTERHAND
De bekkenhelling is normaal. Deze lijkt door de lage staart aanzet - dikwijls geaccentueerd door een dip vaak meer hellend. De hoeking van de achterhand is in harmonie met die van de voorhand. Het dijbeen heeft een normale lengte en breedte en is sterk bespierd. De knie- en hakhoekingen mogen niet overdreven zijn. De sprong is benig en bespierd en kan optimaal gestrekt worden.
De middenvoet is voldoende lang (niet kort), staat matig schuin en loopt over in een goed gekromde en ontwikkelde voet.
In stand is een lichte koehakkigheid toegestaan.
Het rastypische lichtvoetige gangwerk is zeer afhankelijk van de juiste knie- en hakhoekingen. Bij de geringste afwijkingen hieraan verdwijnt deze wijze van voortbewegen.
Waar het typische lichtvoetige gangwerk van de SWH zeer afhankelijk is van de juiste hoekingen in voor- en achterhand, mogen deze zich in stand niet overdreven tonen.
GANGWERK
De SWH is een typisch gestadige draver, die in zijn eigen tempo gemakkelijk grote afstanden kan overbruggen. Zijn natuurlijke gangen vermoeien hem nauwelijks en doen denken aan die van de wolf. De SWH onderscheidt zich ten zeerste door zijn zeer specifieke, lichtvoetige gangwerk.
Een juiste wijze van voortbewegen hangt zeer nauw samen met details in de lichaamsbouw: met name zijn de juiste hoekingen, die de verschillende ledematen met elkaar vormen, van grote invloed. Tijdens de vrije, ongedwongen draf draagt de SWH zijn hoofd en hals bijna horizontaal. In deze houding zijn dan oogplaatsing en de wigvorm van het hoofd zo kenmerkend! In draf is het typisch lichtvoetige voortbewegen stevig en veerkrachtig vooral op een natuurlijke ondergrond is de soepele, veerkrachtige polsbeweging kenmerkend. Bij het gestadige draven, de raseigen gang, is er geen overmatig uitgrijpen, daar dit evenals te veel stuwing het typisch lichtvoetige gangwerk, een voorbeeld van een energie besparende gang, verstoort.
Het exterieur en de daarmee nauw samenhangende, typische wijze van voortbewegen van de SWH is zeer afwijkend van die van aanverwante rassen: met name mag er in bouw en gangen geen enkele gelijkenis zijn met de Duitse herder.
Wie wil oordelen over de SWH en wie zich de kennis daartoe wil eigen maken, zal door bestudering van de in bouw gelijkende wolvensoorten, de wolven van het hoogbenige, Europese type, de specifieke kenmerken van de SWH beter leren begrijpen.
Zijn specifieke gangen zijn zo onverbrekelijk verbonden met een juiste lichaamsbouw, dat geringe afwijkingen in bij voorbeeld de juiste knie- of hakhoeking het lichtvoetige gangwerk reeds schaden. Het herkennen van die kenmerkende details vraagt inzet en studie; echter de verworven kennis, het verkregen inzicht zullen dan niet alleen het keuren veraangenamen, maar bovenal een verantwoorde fokkerij tot voordeel zijn.
VACHT
De zomervacht is heel anders dan de wintervacht. In de winter overheerst veelal de wollen ondervacht, die samen met de stokharige bovenvacht en de deklaag, een rijke pels over het gehele lichaam vormt en daarbij rond de hals een duidelijke kraag kan tonen. Het is noodzakelijk, dat de buik en de binnenkant van de dijen en het scrotum met haar bedekt zijn. De haren van de totale onderkant van het lichaam, van de binnenzijde van de extremiteiten en aan de achterzijde van de broek zijn licht van kleur. Zowel de wolfsgrauwe als de bosbruine SWH tonen donkerder op de buitenkant van de extremiteiten. Ook dienen zij een expressief masker te dragen.
Bij de zomervacht is zowel de stokharige bovenvacht als ook de ondervacht aanwezig. De ondervacht is duidelijk minder in de zomer dan in de winter.
Temperatuurswisselingen in het najaar en in de winter kunnen van zeer grote invloed zijn op de wollen ondervacht. Onder invloed van het milieu kan de vacht zeer verschillend zijn in dikte van de pels, wat is toegestaan: bij voorbeeld een beperkte ondervacht beïnvloed door huiskamertemperatuur.
Wel dient in alle gevallen de wollen ondervacht in aanleg aanwezig zijn.
KLEUREN
De kleuren van de vacht zijn:
- van licht tot donker geschakeerd zwart-wildkleurig, het zo genaamde wolfsgrauw.
- Van licht tot donker geschakeerd bruin-Wildkleurig, het zo genaamde bosbruin.
- Van licht tot creme-wit tot wit.
Het crème-wit en wit zijn zelden voorkomende kleurslagen, waarop niet doelgericht gefokt
wordt.
Het pigment van neus, oogranden, lippen en teennagels behoort te zijn:
- zwart bij wolfsgrauwe en witte SWH
- leverkleurig bij de bosbruine en créme-witte SWH
HOOGTE
De schofthoogte van de SWH varieert
bij de reuen van 65 tot 75 cm,
bij de teven van 60 tot 70 cm.
Geringe afwijkingen naar boven zijn toegestaan.
GEWICHT
35 tot 45 kg
FOUTEN
Hoofd:
- te ronde ogen
- puilende ogen
- een te uitgesproken oogkas, waarbij de wenkbrauw niet langs een vloeiende lijn overgaat in
de schedel, wat veelal samengaat met te veel stop, en te ronde ogen
- te hoog geplaatst en/of puntig oor
- te wijd uitstaande oren
Lichaam:
- laagbenigheid
- te grove botstructuur van de benen
- te korte bouw
Vacht:
- het ontbreken van voldoende expressie door haarkleuren is minder gewenst
- zadeltekening door onvoldoende verdeeld zijn van de donkere haarkleuren.
Staart:
- krul in de staart
- boven de rug gedragen staart
DISKWALIFICATIE FOUTEN
Elke vorm van agressie is bij de SWH niet toegestaan, daar deze zich niet vrijelijk, doch gereserveerd dient op te stellen tegenover hem vreemde personen.
Andere dan de toegestane vachtkleuren worden ook gediskwalificeerd.
N.B. Bij de reu moeten de twee teelballen volledig in gedaald zijn
Bron: Belgische Saarlooswolfhonden Vereniging (www.saarlooswolfhond.be)
www.callandshof.nl
De SWH is niet gefokt voor een specifiek gebruik maar heeft de eigenschappen in zich om een trouwe en betrouwbare gezelschapshond of huishond te worden.
Vele SWH bleken in het verleden over goede eigenschappen te beschikken voor het werk als blindengeleidehond. Echter vanwege het steeds drukker wordende verkeer is reeds in het begin van de jaren zeventig besloten te stoppen met het opleiden van SWH voor dit werk en dit over te laten aan de school voor blindengeleidehonden, die daartoe zeer selectief fokt en africht.
Omdat er op deze eigenschappen niet langer wordt gefokt, is de SWH geen gebruikshond meer. Hij is geworden tot wat hij is: een ideale huishond, een grote kindervriend, zeer aanhankelijk en volkomen betrouwbaar.
Bewaking en africhting: De lettergreep wolf in zijn naam doet bij velen de mening post vatten, dat dit garant staat voor felheid.
Niets is minder waar. De SWH mist de aanvalsdrift, deze wordt dominant overheerst door zijn gereserveerdheid en de wolfseigen vluchtdrift. Deze maken hem absoluut ongeschikt voor bewaking en bepaalde soorten van africhting die een zekere mate van agressie vereisen.
De SWH zal zijn baas op zijn eigen, stille wijze zelden blaffend - onraad melden.
Zijn plaats in de roedelrangorde bepaalt, dat zijn baas als sterkste, als alfa, zal optreden.
HOOFD
Het hoofd moet een wolfachtige indruk maken en van grootte in harmonie zijn met het lichaam. Van boven en van opzij gezien moet het hoofd wigvormig zijn.
De schedel toont vlak en breed, maar ten opzichte van de breedte moet gewaakt worden voor overdrijving, omdat dit de typische wigvorm verstoort. De achterhoofdsknobbel mag niet opvallen. De overgang van de krachtige snuit (neusrug) naar de schedel toont een lichte stop. De brug van de neus is recht en gaat over in een goed gepigmenteerde neusspiegel. De boven- en onderkaak zijn sterk en bevatten een wit, krachtig ontwikkeld en compleet gebit, dat scharend tot zeer krap scharend is. De lippen sluiten goed aan. De bovenkaak en de schedel verhouden zich in een lengte van een op een, waarbij de bovenkaak zich beslist niet grof mag tonen in vergelijking met de schedel: een te grove voorsnuit ontsiert de typisch wolfachtige wigvorm. De onderkaak mag niet opvallend zijn. Zeer kenmerkend is de belijning van de voorsnuit naar een goed ontwikkeld jukbeenboog. Samen met de juiste vorm en plaatsing van het oog in de schedel draagt deze sterk bij aan de wolfachtige verschijning. De oogkas mag niet uitgesproken zijn en de wenkbrauw dient in een vloeiende lijn over te gaan in de schedel.
OGEN
De ogen zijn bij voorkeur geel van kleur en amandelvormig. De ogen zijn enigszins schuin geplaatst, niet puilend of rond, gevat in goed aansluitende oogleden. De uitdrukking van de ogen is oplettend, wel gereserveerd, doch zonder angst. Het oog is een zeer rastypisch kenmerk, dat de gewenste wolfachtige verschijningsvorm benadrukt. De goede expressie wordt daarom alleen verkregen door de aanwezigheid van een licht oog. Er dient veel waarde te worden gehecht aan kleur, vorm en juiste plaatsing in de schedel. Aan te raden valt de expressie van het oog op afstand te beoordelen. Bij een door de SWH ongewenste benadering kunnen namelijk door aanpassing aan emoties de pupillen zich tijdelijk verwijden, wat de expressie van het oog schaadt.
Zoals hierboven vermeld is de gewenste oogkleur geel, maar bij het ouder wordende dier mag deze zich donkerder kleuren. Echter de oorspronkelijke aanleg voor geel dient herkenbaar te blijven.
Een in aanleg bruine oogkleur is minder gewenst.
De oogkas gaat in een vloeiende lijn in de schedel over: een te geprononceerde oogkas, geaccentueerd door de wenkbrauw samen met teveel stop, is ongewenst.
OREN
De oren zijn middelgroot en vlezig. Het oor is driehoekig van vorm, heeft een afgeronde top en is van binnen behaard. De basis (ooraanzet) ligt op ooghoogte.
De oren zijn zeer beweeglijk en geven uitdrukking aan stemmingen en emoties van de hond. Waar zomer- en wintervacht een visueel andere indruk wekken, vraagt de beoordeling van de grootte en de plaatsing van het oor enige aandacht.
Storend en ongewenst zijn te spitse en te hoog aangezette oren.
Te wijd uitstaande oren ontsieren het hoofd en zijn typische verschijningsvorm zijn daarom minder gewenst.
HALS
De hals toont droog en is goed gespierd. De hals gaat in een zeer vloeiende lijn over in de romp. De hals kan vooral in de wintervacht gesierd worden met een fraaie kraag. De lijn van keel naar borst heeft een vloeiend verloop.
De keelhuid is minimaal en niet opvallend. Het is kenmerkend voor de SWH dat hoofd en hals in ontspannen draf bijna horizontaal worden gedragen. Bij een aangelijnde SWH wordt deze typische drafhouding tijdens het showen veelal verstoord.
ROMP
De SWH is langer dan hoog. De rug is recht en sterk. De ribben zijn normaal gewelfd. De vloeiende borstbelijning reikt tot maximaal de elleboog. Borst en ruimte tussen de voorbenen tonen matig breed in vooraanzicht. De buiklijn is stak met een licht opgetrokken lijn. Er moet gewaakt worden voor te veel massa van de borst, want dit verstoord de typische belijning, welke deze de statige draver kenmerkt. Het silhouet is eerder rank en zeer wolfachtig.
STAART
De staart is breed aangezet en welig behaard. De staart reikt minimaal tot aan de sprong. De staart lijkt wat lager aangezet, veelal geaccentueerd door een lichte dip bij de aanzet. De staart wordt (licht) sabelvormig tot bijna recht gedragen. In actie of draf mag de staart hoger gedragen wordt.
VOORHAND
Het schouderblad is voldoende lang en breed ontwikkeld. Het ligt onder een hoek van ongeveer dertig graden ten opzichte van de verticale loodlijn, een normale, doch niet overdreven hoeking. De opperarm is in lengte evenredig aan die van het schouderblad en vormt met het schouderblad een normale, doch niet overdreven hoeking. De voorbenen zijn recht en goed gespierd. De botstructuur is ovaal van vorm en is niet grof: de benen tonen in verhouding tot het lichaam eerder een zekere rankheid. De ellebogen sluiten goed - niet geknepen - aan. Als gevolg van de ribwelving en van de juiste ligging van schouderbladopperarm toont de ruimte tussen de voorbenen zich als matig wijd. De voeten (type hazenvoet), goed gespierd, gekromd en voorzien van stevig ontwikkelde voetzolen, zorgen samen met de sterke pols en met de matig schuin geplaatste middenvoet voor een goede schokopvang. In stand is een licht buitenwaartse plaatsing toegestaan.
ACHTERHAND
De bekkenhelling is normaal. Deze lijkt door de lage staart aanzet - dikwijls geaccentueerd door een dip vaak meer hellend. De hoeking van de achterhand is in harmonie met die van de voorhand. Het dijbeen heeft een normale lengte en breedte en is sterk bespierd. De knie- en hakhoekingen mogen niet overdreven zijn. De sprong is benig en bespierd en kan optimaal gestrekt worden.
De middenvoet is voldoende lang (niet kort), staat matig schuin en loopt over in een goed gekromde en ontwikkelde voet.
In stand is een lichte koehakkigheid toegestaan.
Het rastypische lichtvoetige gangwerk is zeer afhankelijk van de juiste knie- en hakhoekingen. Bij de geringste afwijkingen hieraan verdwijnt deze wijze van voortbewegen.
Waar het typische lichtvoetige gangwerk van de SWH zeer afhankelijk is van de juiste hoekingen in voor- en achterhand, mogen deze zich in stand niet overdreven tonen.
GANGWERK
De SWH is een typisch gestadige draver, die in zijn eigen tempo gemakkelijk grote afstanden kan overbruggen. Zijn natuurlijke gangen vermoeien hem nauwelijks en doen denken aan die van de wolf. De SWH onderscheidt zich ten zeerste door zijn zeer specifieke, lichtvoetige gangwerk.
Een juiste wijze van voortbewegen hangt zeer nauw samen met details in de lichaamsbouw: met name zijn de juiste hoekingen, die de verschillende ledematen met elkaar vormen, van grote invloed. Tijdens de vrije, ongedwongen draf draagt de SWH zijn hoofd en hals bijna horizontaal. In deze houding zijn dan oogplaatsing en de wigvorm van het hoofd zo kenmerkend! In draf is het typisch lichtvoetige voortbewegen stevig en veerkrachtig vooral op een natuurlijke ondergrond is de soepele, veerkrachtige polsbeweging kenmerkend. Bij het gestadige draven, de raseigen gang, is er geen overmatig uitgrijpen, daar dit evenals te veel stuwing het typisch lichtvoetige gangwerk, een voorbeeld van een energie besparende gang, verstoort.
Het exterieur en de daarmee nauw samenhangende, typische wijze van voortbewegen van de SWH is zeer afwijkend van die van aanverwante rassen: met name mag er in bouw en gangen geen enkele gelijkenis zijn met de Duitse herder.
Wie wil oordelen over de SWH en wie zich de kennis daartoe wil eigen maken, zal door bestudering van de in bouw gelijkende wolvensoorten, de wolven van het hoogbenige, Europese type, de specifieke kenmerken van de SWH beter leren begrijpen.
Zijn specifieke gangen zijn zo onverbrekelijk verbonden met een juiste lichaamsbouw, dat geringe afwijkingen in bij voorbeeld de juiste knie- of hakhoeking het lichtvoetige gangwerk reeds schaden. Het herkennen van die kenmerkende details vraagt inzet en studie; echter de verworven kennis, het verkregen inzicht zullen dan niet alleen het keuren veraangenamen, maar bovenal een verantwoorde fokkerij tot voordeel zijn.
VACHT
De zomervacht is heel anders dan de wintervacht. In de winter overheerst veelal de wollen ondervacht, die samen met de stokharige bovenvacht en de deklaag, een rijke pels over het gehele lichaam vormt en daarbij rond de hals een duidelijke kraag kan tonen. Het is noodzakelijk, dat de buik en de binnenkant van de dijen en het scrotum met haar bedekt zijn. De haren van de totale onderkant van het lichaam, van de binnenzijde van de extremiteiten en aan de achterzijde van de broek zijn licht van kleur. Zowel de wolfsgrauwe als de bosbruine SWH tonen donkerder op de buitenkant van de extremiteiten. Ook dienen zij een expressief masker te dragen.
Bij de zomervacht is zowel de stokharige bovenvacht als ook de ondervacht aanwezig. De ondervacht is duidelijk minder in de zomer dan in de winter.
Temperatuurswisselingen in het najaar en in de winter kunnen van zeer grote invloed zijn op de wollen ondervacht. Onder invloed van het milieu kan de vacht zeer verschillend zijn in dikte van de pels, wat is toegestaan: bij voorbeeld een beperkte ondervacht beïnvloed door huiskamertemperatuur.
Wel dient in alle gevallen de wollen ondervacht in aanleg aanwezig zijn.
KLEUREN
De kleuren van de vacht zijn:
- van licht tot donker geschakeerd zwart-wildkleurig, het zo genaamde wolfsgrauw.
- Van licht tot donker geschakeerd bruin-Wildkleurig, het zo genaamde bosbruin.
- Van licht tot creme-wit tot wit.
Het crème-wit en wit zijn zelden voorkomende kleurslagen, waarop niet doelgericht gefokt
wordt.
Het pigment van neus, oogranden, lippen en teennagels behoort te zijn:
- zwart bij wolfsgrauwe en witte SWH
- leverkleurig bij de bosbruine en créme-witte SWH
HOOGTE
De schofthoogte van de SWH varieert
bij de reuen van 65 tot 75 cm,
bij de teven van 60 tot 70 cm.
Geringe afwijkingen naar boven zijn toegestaan.
GEWICHT
35 tot 45 kg
FOUTEN
Hoofd:
- te ronde ogen
- puilende ogen
- een te uitgesproken oogkas, waarbij de wenkbrauw niet langs een vloeiende lijn overgaat in
de schedel, wat veelal samengaat met te veel stop, en te ronde ogen
- te hoog geplaatst en/of puntig oor
- te wijd uitstaande oren
Lichaam:
- laagbenigheid
- te grove botstructuur van de benen
- te korte bouw
Vacht:
- het ontbreken van voldoende expressie door haarkleuren is minder gewenst
- zadeltekening door onvoldoende verdeeld zijn van de donkere haarkleuren.
Staart:
- krul in de staart
- boven de rug gedragen staart
DISKWALIFICATIE FOUTEN
Elke vorm van agressie is bij de SWH niet toegestaan, daar deze zich niet vrijelijk, doch gereserveerd dient op te stellen tegenover hem vreemde personen.
Andere dan de toegestane vachtkleuren worden ook gediskwalificeerd.
N.B. Bij de reu moeten de twee teelballen volledig in gedaald zijn
Bron: Belgische Saarlooswolfhonden Vereniging (www.saarlooswolfhond.be)
www.callandshof.nl